In 1983 ontstaan de eerste sculpturen uit een versmelting van populierhout en leisteen. Deze materialen zullen tot op heden de voornaamste bestanddelen vormen voor zijn minimalistisch oeuvre.
Vormen en afdrukken worden complementair en geven gestalte aan poëtische spanningen, waarin zijn gedachtegoed benadrukt wordt tot een hoogstaande metamorfose.
Ewers bouwt geen vorm op of boetseert niet, hij neemt materiaal weg, hij elimineert. De ruimtes, die daarbij vrijkomen, worden dikwijls ingeruild met vilt of andere grondstoffen zoals hout, glas, beton, lood of leder.
Zo legt hij in zijn " Körperlandschaften" contrasten bloot, die ontstaan zijn tijdens zijn grafische periode uit de tachtiger jaren . Het gaat hem erom, de zichtbare oppervlakten en de "innervormen" die verborgen zitten in het voorwerp of in de massa, te ontginnen.
Zijn op maat geschroeide kunst duikt in de diepte van het "zijn", zodat schoonheid harmonie en vrede schept.